Cees van Hoore ~ Onraad 1993

Onraad C. v. Hoore

 

Regen, regen, de hele dag regen. Alsof er een glazen traliewerk is neergelaten tussen jou en de overkant. Druppls vallen op je wangen. Wolken huilen. Het plaveisel wordt donker. Er zit schaduw in regenwater. Veel schaduw. En dan maar zeggen dat tranen niet vlekken.

Mismoedig ga je Leiden in. Een stad die je kent. Waarom ben je verdomme geen toerist? In een lingeriewinkel staan vrouwen ernstig te kijken naar zijden ondergoed. ‘Zal ik het doen?’, zie die vrouwen zich afvragen. Red ik hiermee mijn geluk? Zal hij weer zijn als vroeger?

En als je die bitterzoete winkel weer uit bent, ga je een kop koffie drinken in NOROC, in de Diefsteeg. En kijk daar zit Constantijn, een van onze prinsen in een steeg die genoemd is naar een dief. Een prachtig gezicht heeft die jongen! Ja, ook dat nog. Hij is is gezelschap van twee veiligheidsmensen, twee jongens die zo uit de disco lijken ontsnapt. Constantijn draagt een jachtgroene trui. En daaronder vlagt de kraag van een rood poloshirt.

Dat drietal in NOROC – lopen je belevenissen vandaag synchroon? Vlak voordat he de koffieshop betrad zag je een in een galerie in de Breestraat een schilderij van Rob Steenhorst. Hij schilderde drie mannen voor de draaideur van hotel Terminus, een macaber eindstation. Een van de mannen luistert naar een handradiootje dat hij dicht bij zijn hart houdt. Een hond blaft vervaarlijk.Naast de draaideur staat een kartonnen die een lamp bevat en nog wat huisraad. Zijn deze drie mannen ergens voor op de vlucht? En waarom moet je in NOROC weer drie mannen tegenkomen die je bezighouden?

,,Jij bent helemaal gek” zegt iemand in een cafe in de Beschuitsteeg. ,,Jij wordt nog eens directeur van Endegeest. En ik kan het weten want ik ben directeur geweest van de begraafplaats Rhijnhof en daar had ik 300 man onder me. En echt idie hadden weinig babbels.

,,We gaan helemaal naar de kloten” zegt 1 van de klanten. Hij is jachtschilder. Hij schildert jachten. ,,Ik kan met vaste hand, zo, in één keer ‘La Folie de Grandeur’ op een jacht schilderen. Wijs eens iemand aan die dat kan. I am the king. Ik verdien mijn boterham goed hoor. Daar heb ik niet over te klagen. Maar voor de rest is het één grote tyfuszooi in dit land. Als je ziet dat mensen 3300 gulden bruto vakantiegeld krijgen en daar maar 1800 gulden aan overhouden dan klopt er toch iets niet.

Ach wat klopt er hier nou wel behalve ons hart. We staan met zijn allen voor de draaideur van hotel Terminus. Voor het eindstation. En we gieten een biertje naar binnen. En nog een. We kunnen eignlijk van alles doen. We kunnen de wereld reddn. We kunnen toesnellen bij onraad. Maar ja, we staan zelf in brand. Ons hart laait op en op. ‘En’ zoals een collega formuleerde, ‘wie moet de brandweerkazerne blussen?’

CEES VAN HOORE – Leids Dagblad, 22 juli 1993

 

×